Antonio Caldara

(Venetië 1670 - Wenen 1736)

Antonio Caldara begon als koorzanger aan de San Marco en werkte, behalve in Venetië, vooral in Rome, Barcelona en Wenen.

Caldara, praktisch een tijdgenoot van Vivaldi (1678-1741) en ook zoon van een violist, leerde al jong instrumenten bespelen. Vooral de cello had zijn belangstelling. In 1699 verhuisde hij naar het hertogdom Mantua (in Lombardije), waar hij hofkapelmeester werd. In 1707 vertrok hij naar Barcelona en werd huiscomponist van de troonpretendent Karel VI van Oostenrijk die er in Spanje een hofhouding op nahield.

In Barcelona schreef hij Italiaanse opera's die in Spanje werden opgevoerd. Hij verhuisde later naar Rome en werd kapelmeester bij Francesco Maria Ruspoli Marescotti, Prins van Cerveteri, als opvolger van G.F. Händel.

In 1711 trouwde Caldara met de alt Caterina Petrolli. Vanaf 1716 was hij kapelmeester aan het keizerlijk Hof in Wenen, waar hij in dienst was van de Habsburgers. Caldara bleef in Wenen tot zijn dood.

Antonio Caldara is niet bekend bij een groot publiek, maar hij is een meester. Hij schreef bijna 100 opera's, 180 cantates, meer dan 110 missen, klavier- en kamermuziek in allerlei vormen en wel 45 oratoria, waaronder beslist juweeltjes. Hij mengde zuidelijke en Weense elementen en zijn werk herbergt knappe contrapuntiek. Countertenor Philippe Jaroussky, die zorgvuldig zijn repertoire kiest, nam een paar jaar geleden ‘vergeten castraat- aria’s’ uit Caldaras Weense periode op. De clown/muzikant Herman van Veen maakte zijn grappige Harlekijnlied op een Presto van Caldara. “Flubbregabba stobblegabba flibblrigabba stikkiedikkie hops taps nee redeldee, kestikkiedikkie floepstikkeflakstikkeflee flangflang flikflakflikflak….”, dichtte hij. Ik bedoel: een speurtocht op YouTube levert altijd verrassingen op!

Henk Feij